1. |
Gieselbaarg
06:07
|
|||
Tussen Wedde en Wessinghuizen
Een verlaten wierde
Echo`s van de marteldood
Eikenhouten splinters der galg
Sporen der toorn gods
De wind draagt nog immer
Het gekerm, het gekrijs
Knekelbomen, doodsweides
de beul van Farsum
Gulzig in zijn ambt
Zwetend, zwoegend
Heksenverbranding
Loutering der vervloekte zielen
Helse vlammen rijkten de hoogte in
Kleurden de hemel rood
Zij die doorstonden de waterproef
Wachtte de kerker van de Wedderborg
Duivelsaanbidders ontmaskerd
Heksengenootschappen ontmanteld
Branden zal het hemelse vuur
Uitstalling der levenloze lichamen
Gekraakt, gesloopt
Tussen Wedde en Wessinghuizen
Schreeuwt de doodse stilte
Gitzwarte kronieken
Van foltering en slachting
|
||||
2. |
Tot Stof Vergaan
07:50
|
|||
Een ijzige wind blaast over het dorre landschap
Koud van leven.
Ontdaan
Eens een oase van leven
Niets wat daaraan nog herinnert
Geblakerd
Verschroeid
Kapot
Dood
Hellevuur verzengende kracht
Louterend niets ontziend de Apocalyps
Dorre beenderen
Zwart verbrand
Tot Stof
Het grote sterven, het koude vuur verspreid De etterende wond ontstoken
Slepend, het licht verzwakt
Machteloos het onvermijdelijke
Iedere ademtocht een gevecht
Aas eters cirkelen rond
Opgezwollen het gas van de verrotting. krioelend gedierte
Het verscheiden
het scheppen
onlosmakelijk verbonden
|
||||
3. |
Roggemouer
05:16
|
|||
In `t koren
Hongerig, gulzig
Halmen dansen een doodsdans
Klauwen lonken, krachtig
In `t koren
Avondgloed, kinderbloed
Graankorrels, zwart en giftig
Sinister duivelsgebroed In `t koren
Dolende schimmen, gedrochten Vergeten kwelgeesten van het Noorden Lijkresten, met tarwe vervlochten
De hoge smuie oaren
Boegen veur het kind oet zied
De roggeboaren zingen
Van nacht en vrouger tied.
Doar vlogt wat over 't koren
Oet d'oaren dook het op: 'n Swaarde groote spoukwief Mit hoareg roege kop
|
||||
4. |
Waddenduvel
05:19
|
|||
Oet grauwe grom van bollerende boaren, Dei vrij nog vreten aan ons vette laand, Klauwt hai omhoog, mit roet op rug en hoaren, Haalf vis, haalf duvel, dreitandsvörk ien haand.
Woult onner deur de daipe waddenpoulen, Wanneer n vlöt mit viskers noader drift, Woar mit gekras de kobben om krioulen En 't woater heur ien hoaren hangen blift.
Zo jagt e t ien sien sòg aal mit noar onner, Aal wat doar leeft en swaarft ien zee zien schoot. Doar staait e den te lachen bie dat wonner, Dat over mensen komen ken de Dood
Fier staat het blazoen maar het einde is nader De zilte dood is onontkoombaar wij vergaan Vanuit de diepe krochten van de geulen in het wad Slechtheid wedergeboren uit slijk en verderf helsgebroed Aan het einde van de tocht wacht slechts de dood
Onze zielen voor eeuwig verdwaald in den vreemde
|
||||
5. |
De Witte Deken des Doods
03:54
|
|||
De verstikkende witte deken
de schemering gevallen
Onheil
Uur des doods
Stilte
Verstild in het halfduister
Hongerend naar scharlaken
On verzadigbaar
Moment des doods Pijn
Wervelwind in de mist
Botten kraken
Stille getuigen besmeurd
Duisternis
|
||||
6. |
||||
Slenken vullen zich met schaduwen
Een wreedheid schuilt achter de serene stilte
De nacht zal haar duisternis spuwen
Lege horizonten, de kilte
Hier, waar ooit moeras was
Waar de zee kwam als een hongerige beul
Paden van doodsslib en kweldergras
Leiden naar de muil der geul
Van Helsdeur tot Duivels Hoorn
Sluimert een eeuwig en vergeten kwaad
Menigeen ondervond haar bloederige toorn
En werd verslonden in de poel des haat
Als de vloed komt
Neemt zij alles van ons af
Zilte, onzuivere zielenverslinder
Oneindig waddengraf
En komen zal de vloed
|
||||
7. |
||||
Gretig vreten vlammen
Hongerig, gulzig
De Hofstede, verloren
Ol-vint kwam zoals gezworen
De zeven jaar zijn verstreken
Geknetter verstoort door smeken De duivel kan niet worden afgetroefd
Hij die gaarne een ziel behoeft
Zwaveldampen, zwarte rook
De dood lonkt, bloed kookt
Botten versmelten en vergaan tot as Oarend Cent, een gekraakt karkas
De dageraad nadert
Het vuur is verzadigd
Niets rest meer van deze onheilsplek
Slechts de beenderen van een vrek
Herinneringen aan rijkdom, aan Grait
De vunzige labbekak met haar dampende zweet
Als de nacht haar mantel heeft geworpen
Hangt er een duivelse gloed boven de Groninger dorpen
Met de stilte kwam de kou
Zilte zeewind snijdt door verkoold hout
Eens een weelderig bestaan
In rook op gegaan
Herinneringen aan rijkdom, aan Grait
De vunzige labbekak met haar dampende zweet
Als de nacht haar mantel heeft geworpen
Hangt er een duivelse gloed boven de Groninger dorpen
|
||||
8. |
Veengrondse Gesel
08:14
|
|||
In het veenkoloniale land
Huisde de duivel in een man
Sappe de pachtinner was zijn naam
Meedogenloos was zijn faam
Verbond met de duivel
Van huis en haard ontdaan
Door sappe zonder pardon
Lachend in de duivels naam
In opdracht der vromen
gewetenloos nietsontziend Waardigheid ontnomen
Lachend in de duivelsnaam
Zelfs de duivel werd het teveel
Een snood plan werd gesmeed
Om het tij van Sappe te keren
Een fluistering over een schat
Verblind door hebzucht het plan
Wraak bij een kuil in het veen
Door water voorgoed omsloten
Voorgoed verlost van het bittere juk
Het duivelsmeer, het Sappemeer
|
Elfsgedroch Groningen, Netherlands
Inspired by the northern parts of the Netherlands. With it`s desolate meadows, haunting winds, hungry sea, ancient spirits, occult myths, dark legends and bloody historic events.
Streaming and Download help
If you like Elfsgedroch, you may also like:
Bandcamp Daily your guide to the world of Bandcamp